Een verplichte vaccinatie botst met het recht op onaantastbaarheid van het lichaam: het recht om autonoom, dus zelf, te bepalen over medische ingrepen (artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM); zie ook artikel 11 Grondwet en artikel 7:450 Burgerlijk Wetboek). Het weigeren van een vaccinatie kan bovendien ingegeven zijn door godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen en dan is ook de godsdienst- en gewetensvrijheid (artikel 9 EVRM, artikel 6 Grondwet) in het geding.
De bovengenoemde rechten zijn niet absoluut. Een inbreuk daarop ter bescherming van de volksgezondheid kan gerechtvaardigd zijn. In dat verband is relevant dat de overheid ook de mensenrechtelijke plicht heeft tot bescherming van het recht op leven (art. 2 EVRM) en het recht op gezondheid (art. 12 IVESCR). In algemene zin staan mensenrechten dus niet in de weg aan een verplichting tot vaccineren, als die verplichting nodig is om de kans tot besmetting met COVID-19 te verkleinen of de vaccinatiegraad te verhogen.
Bron: mensenrechten.nl